skip to Main Content

Bonden stappen uit Stichting Normering Arbeid

  • 17 februari 2016
Vakbonden FNV en CNV hebben zich teruggetrokken uit de SNA (Stichting Normering Arbeid). Volgens de bonden stuiten ze steeds vaker op uitzendbureaus die constructies hanteren om de cao te ontduiken, en toch een SNA-keurmerk hebben. Volgens de bonden scheidt het SNA-keurmerk onvoldoende malafide van de bonafide bedrijven.
De vakbonden geven aan dat zij vanaf het eerste moment erop aangedrongen hebben dat het keurmerk zich beperkt tot echte uitzendbedrijven die het loon juist betalen. De afgelopen twee jaar kregen volgens hen steeds meer uitzendbureaus die de uitzend-cao ontduiken tóch het SNA-keurmerk. Het gaat dan om bureaus die via de constructie 'contracting' de uitzend-cao ontduiken en om bureaus die zich bezighouden met 'ZZP-bemiddeling' van groepen mensen die feitelijk uitzendkracht zijn of voor wie de onderhandelingspositie ondermijnd wordt, omdat de bemiddelaar de tarieven stelt. Volgens de bonden hebben hun inspanningen om het keurmerk te verbeteren niet geleid tot een keurmerk dat garant staat voor correcte betaling van werknemers. Daarom wensen zij hun naam niet langer aan het keurmerk te verbinden Het bestuur van SNA betreurt de stap van de vakbonden en herkent zich volstrekt niet in de stelling dat het keurmerk ten onrechte zou worden toegekend aan allerlei ‘constructies’. SNA geeft aan nog steeds te geloven in het belang van zelfregulering. Volgens de SNA is een goede zelfregulering, gecombineerd met publiek-private samenwerking, van groot belang om misstanden te voorkomen. Bron: CNV Vakmensen 15-02-2016; SNA 14-02-2016
Lees verder

Box 3-heffing van de baan?

  • 17 februari 2016
Volgens Advocaat-Generaal Niessen maakt de heffing over vermogen in box 3 een disproportionele inbreuk op het gewaarborgde recht op ongestoord genot van eigendom. Hoewel een direct ingrijpen van de rechter niet mogelijk is vanwege politieke keuzes, adviseert de AG de Hoge Raad in deze zaak aan te kondigen dat in de toekomst wordt ingegrepen. In individuele gevallen moet rechtsherstel worden geboden.
Het wachten is nu op het oordeel van de Hoge Raad. De bezwaren tegen de box 3-heffing zijn als massaal bezwaar aangemerkt, voor zover zij betrekking hebben op de hoogte van het forfaitaire rendement. Als de Hoge Raad de conclusie van de AG volgt, worden ook de aanslagen van de belastingplichtigen herzien die geen bezwaarschrift hebben ingediend. Het ministerie van Financiën heeft laten weten zich niet te kunnen vinden in het standpunt van de AG dat de vermogensrendementsheffing op regelniveau strijdig is met het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Het ministerie is van mening dat de vermogensrendementsheffing in box3 valt binnen de ruime beoordelingsmarge die de wetgever toekomt. Het ministerie wijst op een arrest van de Hoge Raad van april vorig jaar waarin is beslist dat het forfaitaire stelsel van Box3 in beginsel geen inbreuk vormt op het eigendomsrecht. Het ministerie wacht het arrest af in de zaak die nu in cassatie voorligt bij de Hoge Raad. De reactie op de conclusie van de A-G zal zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd. Bron: MvF 16-02-2016; Conclusie AG 4-02-2016
Lees verder

Driemaandstermijn is een strikte termijn

  • 9 februari 2016
De driemaandstermijn voor toepassing van de 30%-regeling bij het aangaan van een nieuwe dienstbetrekking is een strikte termijn. Een Indiase werknemer woont vanaf 2009 in Nederland. Op zijn werkzaamheden bij zijn toenmalige werkgever is de 30%-reg...
Lees verder

Schending beginselen behoorlijk bestuur, toekenning afdrachtvermindering

  • 9 februari 2016
Een opleider van schilders komt, ondanks dat niet aan de vereisten is voldaan, toch in aanmerking voor de afdrachtvermindering onderwijs.
Een stichting leidt schilders op die bij de stichting in loondienst zijn. Over 2011 en 2012 claimt de stichting afdrachtvermindering onderwijs voor de schilders. Zij volgen onderwijs om op startkwalificatieniveau te komen. Tijdens een boekenonderzoek constateert de inspecteur dat de stichting niet beschikt over een ‘verklaring werkloze’ van UWV. De inspecteur biedt bij wijze van uitzondering aan de geclaimde startkwalificatie te honoreren wanneer UWV-Werkbedrijf alsnog achteraf een individuele toetsing doet voor alle betreffende werknemers. UWV wil een schriftelijke bevestiging hiervan van de inspecteur. De inspecteur bevestigt via een e-mailbericht aan UWV. Tevens wijst de inspecteur, buiten medeweten van de stichting om, UWV erop dat met de individuele toetsing UWV zich veel werk op de hals haalt en precedentwerking kan hebben. UWV meldt daarop aan de inspecteur dat de stichting een afwijzing krijgt, omdat UWV het niet kan ‘verkopen’ in dit geval toestemming te geven en andere bedrijven af te wijzen. De inspecteur legt aan de stichting vervolgens naheffingsaanslagen met boetebeschikkingen, heffingsrente en belastingrente op. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de inspecteur door eerst zijn toezegging en vervolgens zijn bericht aan het UWV met betrekking tot de precedentwerking en de hoeveelheid werk, zozeer gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dat het hof de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen vernietigt. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 19-01-2016
Lees verder

Slechts klein deel zzp’ers verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid

  • 8 februari 2016
Van de 800.000 zzp’ers met een hoofdinkomen uit ondernemerschap betaalt ruim een vijfde premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Dit aandeel is gedaald van 23,4% in 2011 tot 21,9% in 2013.
Zelfstandigen met personeel (zmp’ers) verzekeren zich vaker tegen arbeidsongeschiktheid dan zzp’ers: in 2013 was bijna 35% van hen verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid, ruim boven het aandeel verzekerde zzp’ers van bijna 22%. Verzekerde zzp’ers droegen7,0% van hun bruto ondernemersinkomen af aan een arbeidsongeschiktheidspremie. Bij verzekerde zelfstandigen met personeel bedroeg de gemiddelde premie 7,3% van hun ondernemersinkomen en bij werknemers 8,1% van het brutoloon. Bij zzp’ers die hun hoofdinkomen verdienen met ondernemerschap blijkt hoe hoger het inkomen is, hoe vaker er premie wordt betaald voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en lijfrente. Vrouwelijke zzp’er sluiten echter relatief minder vaak een verzekering af tegen arbeidsongeschiktheid dan mannen. Ook zonder partner in huis hebben vrouwelijke zzp’ers minder vaak een arbeidsongeschiktheidsverzekering dan mannen: 13 tegen 19%. Zonder partner is het aandeel vrouwelijke zzp’ers met een arbeidsongeschiktheidsverzekering nog lager: 9%. Mannen met een partner verzekeren zich juist weer vaker tegen arbeidsongeschiktheid: 33%. Jongeren zijn het minst vaak verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Ruim een op de tien zzp’ers tot 25 jaar betaalt een premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. In de leeftijdsgroep 25 tot 45 jaar is een kwart verzekerd. In de leeftijdsgroep tot 65 daalt het aantal verzekerde zzp’ers weer licht. Vanaf 65 jaar is van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid vrijwel geen sprake meer (slechts 1%). Vooral in de sectoren bouwnijverheid, landbouw, bosbouw en visserij en financiële dienstverlening zijn zzp’ers verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. In de sectoren cultuur, recreatie en overige diensten, handel, vervoer en horeca en verhuur van en handel in onroerend goed daarentegen zijn weer relatief weinig zzp’ers deze verzekerd. Bron: CBS 6-02-2016
Lees verder

Commissarissen niet eensgezind over beloningen

  • 8 februari 2016
Commissarissen zijn het niet met elkaar eens over de gewenste hoogte van hun eigen beloning, of over het nut van variabele beloning voor bestuurders. Wel vindt een grote meerderheid de angst voor vertrekkende bestuurders als gevolg van de beloningsdiscussie overdreven. Dat blijkt uit het negende Nationaal Commissarissen Onderzoek.
Een kleine meerderheid van de commissarissen (51%) is tevreden over de huidige vergoeding. Wel vindt 43% dat om de kwaliteit van het intern toezicht te verbeteren ook de commissarisbeloning omhoog moet. Een commissaris bij een beursonderneming verdient het meest: gemiddeld ruim € 56.000. De beloning in andere sectoren is aanzienlijk lager: bij niet-beursondernemingen, coöperaties, familiebedrijven en pensioenfondsen € 20.000 – 26.000; bij zorginstellingen, woningcorporaties en onderwijsinstellingen gemiddeld € 9.000, € 12.000 en € 6.000. De commissarissen zouden een stijging van de beloning met 25% passend vinden. Dit wordt onderbouwd door een (fors) verzwaard takenpakket en toegenomen tijdsbesteding. De huidige beloning varieert tussen € 45 tot € 220 per uur. De gemiddelde tijdsbesteding per commissariaat is ruim twee dagen per maand (18 uur). Aan een commissariaat bij beursondernemingen en coöperaties wordt de meeste tijd besteed (ongeveer 30 uur per maand). Over de variabele beloning van bestuurders oordelen de commissarissen verschillend. Een groot deel van de commissarissen vindt een (beperkte) vorm van variabele beloningen voor bestuurders acceptabel. 42% acht een variabele beloning niet effectief, terwijl 33% dat juist wel vindt. 53% is van mening dat variabele beloning perverse prikkels geeft, maar 25% is het hiermee juist oneens. Ook vindt de helft dat variabele beloning niet zorgt voor een juiste prioriteitstelling, volgens 28% draagt het hier juist wel aan bij. Zowel in de private als in de publieke sector vinden commissarissen de angst voor vertrekkende bestuurders naar het buitenland door de beloningendiscussie overdreven (respectievelijk 67% en 70%). Zelfs de commissarissen bij beursondernemingen, waarvan de bestuurders wellicht het meest in trek zijn in het buitenland, vindt 43% die angst overdreven. 20% daarentegen vindt deze angst wel reëel. Aan het negende Nationaal Commissarissen Onderzoek deden 387 commissarissen en toezichthouders uit meerdere sectoren mee. Het onderzoek werd uitgevoerd door Mijntje Lückerath-Rovers (TIAS School for Business and Society) en Auke de Bos (Erasmus Universiteit). Bron: TIAS 6-02-2016
Lees verder

Meer evenredige sancties bij overtreding van sociale zekerheidswetten

  • 4 februari 2016
Op 27 januari 2016 is bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel Wijziging van de sociale zekerheidswetten in verband met de regeling bestuurlijke boete ingediend. Dit wetsvoorstel moet leiden tot meer evenredige sancties bij overtreding van sociale zekerheidswetten.
Per 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW (Stb 2012, 462) in werking getreden. Deze wet voorzag in zwaardere sancties in geval van fraude. In een uitspraak van 24 november 2014 maakte de Centrale Raad van Beroep echter korte metten met deze wet: het overgangsrecht was volgens de Raad in strijd met het legaliteitsbeginsel en de wet zou niet leiden tot evenredige sancties. Om die reden stelt de regering nu een aanpassing van het boeteregime van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving voor. Een boete zal altijd worden afgestemd op de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van het geval. Ook wordt de boete gemaximeerd op het benadelingsbedrag. In geval van opzet bedraagt de boete maximaal € 82.000 (boete vijfde categorie, art. 23 lid 4 Wetboek van Strafrecht). Is er geen sprake van opzet dan kan een boete worden opgelegd van maximaal € 8.200 (derde categorie). Voor het begrip ‘opzet’ wordt aangesloten bij hetgeen in het strafrecht hieronder wordt verstaan. Het minimumbedrag aan boete wordt afgeschaft en er wordt een waarschuwing ingevoerd. Bron: Min SZW 27-01-2016
Lees verder

Akkoord cao Levensmiddelenbedrijf

  • 4 februari 2016
CNV Vakmensen heeft ingestemd met het onderhandelingsresultaat voor de nieuwe cao Levensmiddelenbedrijf. Daarmee ligt er een akkoord voor de nieuwe cao. De cao heeft een looptijd van 1 april 2013 tot en met 31 maart 2017. Gedurende die looptijd wo...
Lees verder

Aanpassing uitvoeringsregels ontslag

  • 4 februari 2016
Het UWV heeft op 4 februari in de Staatscourant een aanpassingen gepubliceerd de uitvoeringsregels ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en de uitvoeringsregels voor ontslag bij om bedrijfseconomische redenen.
De wijzigingen hangen samen met de inwerkingtreding per 1 januari van de Verzamelwet SZW en de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, daarnaast zijn enkele technische aanpassingen doorgevoerd. Zo moet bij ontslag wegens ziekte de werkgever aannemelijk maken dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en de werknemer de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht. Deze termijn is voor werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt verkort tot 13 weken. Dit is in de uitvoeringsregels verwerkt. De wijzigingen in het Besluit uitvoeringsregels ontslag om bedrijfseconomische redenen 2015 hebben onder meer betrekking op de rangorde bij ontslag: een rangorde bij ontslag tussen AOW’ers, oproepkrachten en tijdelijke werknemers is toegevoegd. De uitvoeringsregels (versie november 2015) kenden een rangorde in vier groepen. Deze rangorde is gewijzigd en kent nu vijf groepen waarvan achtereenvolgens afscheid moet worden genomen. Het Stappenplan voor toepassing afspiegelingsbeginsel is aangepast met het oog op deze en andere wijzigingen. Verder moet een werkgever op grond van artikel 7:669, lid 1 BW aannemelijk maken dat de werknemer niet binnen een redelijke termijn herplaatsbaar is op een andere passende functie binnen de organisatie van de werkgever, al dan niet met behulp van scholing. Die redelijke termijn is gelijk aan de wettelijke opzegtermijn. Voor werknemers die worden ontslagen na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is die termijn verkort tot een maand. Dit is verwerkt in de uitvoeringsregels. Bron: Stcrt 2016, nrs. 5031 en 5036
Lees verder

Geen wettelijke verplichting, geen gegevens doorgeven

  • 4 februari 2016
Volgens de Raad van State is er geen wettelijke verplichting voor de Belastingdienst om inkomensgegevens van een huurder te verstrekken aan de verhuurder als de verhuurder daarom vraagt. Daarom blijft de geheimhoudingsplicht gelden en had de Belastingdienst de gegevens niet mogen verstrekken aan de verhuurder.
In maart 2013 is er een wet aangenomen die moet voorkomen dat huurders van sociale huurwoningen die woningen blijven huren, hoewel zij met hun inkomen niet meer behoren tot de inkomenscategorie waarvoor de woningen zijn bedoeld. Om te bewerkstelligen deze huurders vertrekken, mogen verhuurders de huurprijs verhogen om zo te stimuleren dat deze huurders hun huurwoning verruilen voor een koopwoning of een huurwoning in de vrije sector. Een verhuurder die gebruik wil maken van deze mogelijkheid tot huurverhoging, moet bij zijn daartoe strekkende voorstel aan de huurder een verklaring van de Belastingdienst voegen waarin informatie wordt gegeven over het inkomen van de huurder. Een huurder van een sociale huurwoning die een dergelijke verklaring kreeg, heeft bezwaar aangetekend tegen het verstrekken van die gegevens door de Belastingdienst. Volgens de Raad van State is nergens in de wet expliciet vastgelegd dat de Belastingdienst verplicht is om een verklaring met inkomensgegevens van een huurder van een sociale huurwoning aan de verhuurder te verstrekken als de verhuurder daarom vraagt. Uit art. 67 lid 1 AWR volgt als hoofdregel dat de Belastingdienst gegevens die hij bij zijn taakuitoefening heeft verkregen niet aan derden mag verstrekken. Dit is alleen anders (art. 67 lid 2 AWR) als een wettelijk voorschrift tot verstrekking van informatie verplicht. Volgens de Raad dient een zodanige verplichting uitdrukkelijk en duidelijk in een wettelijke voorschrift te zijn neergelegd. Zo’n voorschrift kan niet worden afgeleid uit de totstandkomingsgeschiedenis van of samenhang tussen wettelijke bepalingen of worden verondersteld omwille van de effectiviteit van de wettelijke regeling, zoals door de staatssecretaris wordt betoogd. Omdat er geen wettelijke verplichting is om de persoonsgegevens te verwerken, kunnen op basis van art. 8 onderdeel f Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de gegevens alleen worden verwerkt als dit noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Tegen dit onderdeel van art. 8 Wbp is op basis van art. 40 Wbp verzet mogelijk. De huurder heeft zich terecht verzet tegen de verstrekking van gegevens van de Belastingdienst. Bron: Raad van State, 03-02-2016
Lees verder
Back To Top