skip to Main Content

WWZ: duur en ingewikkeld

  • 9 maart 2016
Nederlandse werkgevers zijn zéér kritisch over de werking van de Wet werk en zekerheid (Wwz) die midden vorig jaar werd ingevoerd. Zij vinden dat het ontslagrecht ingewikkelder en duurder is geworden. Het is moeilijker om medewerkers te ontslaan en de risico’s voor een werkgever bij het aanbieden van een vast contract zijn toegenomen.
Voorafgaand aan het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over de WWZ (2 maart jl.) heeft werkgeversvereniging een enquête gehouden naar de werking van de Wwz in de praktijk. Doelstelling van de WWZ was het bieden van meer zekerheid voor flexwerkers en tegelijkertijd meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Vooral dat laatste was een wens van werkgevers. Die doelstellingen lijken volgens het onderzoek niet te worden gehaald. Gevraagd naar de kosten van ontslag, antwoordt 37% van de werkgevers dat die zijn gestegen, terwijl 24% het juist goedkoper vindt. De overige respondenten hadden nog geen ervaring met ontslag volgens de nieuwe wet of zagen geen verschil qua kosten. Van de enquêtedeelnemers geeft 97% aan dat het moeilijker is geworden om werknemers te ontslaan. De wettelijke en praktische eisen – bijvoorbeeld rond personeelsdossiers – die uit de nieuwe wet volgen, blijken lastig en arbeidsintensief. Daarnaast is een veelgehoorde klacht dat de verplicht te gebruiken formulieren van het UWV veel te uitgebreid en te ingewikkeld zijn. Een specifiek probleem betreft de zogenoemde ketenregeling. De maximale duur van een keten van flexcontracten is verkort van drie naar twee jaar. In de praktijk betekent dit dat flexwerkers eerder worden ontslagen. De tussenpoos tussen twee ‘ketens’ (van flexcontracten) is verlengd van drie naar zes maanden, wat veel problemen oplevert voor seizoensarbeid. Werkenden die soms al jarenlang ieder jaar bij hetzelfde bedrijf een aantal maanden seizoensarbeid verrichten, mogen ineens niet meer in dienst worden genomen omdat het vorige seizoenswerk minder dan zes maanden geleden is. Bron: AWVN 4-03-2016
Lees verder

Meer zzp’ers met VAR-wuo

  • 8 maart 2016
Eén op de vijf zelfstandigen zonder personeel (zzp’er) had in 2014 een VAR winst uit onderneming (VAR-wuo). In de bouw was het aandeel ruim de helft en in de ICT en zakelijke dienstverlening ontving ruim een derde van de zzp’ers een VAR-wuo van de Belastingdienst.
Het aandeel zzp’ers met een VAR-wuo was in 2011 17% en nam toe tot 20% in 2014, oftewel 278.000 mensen. Het gaat zowel om zzp’ers voor wie hun onderneming de belangrijkste inkomstenbron is als om degenen die hun hoofdinkomen op een andere manier verdienen, bijvoorbeeld in loondienst. Naast de VAR-wuo verleende de Belastingdienst aan 44.000 zzp’ers een VAR resultaat uit overige werkzaamheden (VAR-row). Het aandeel zzp’ers met een VAR-row nam tussen 2011 en 2014 iets af. De bedrijfstak met het hoogste aandeel zzp’ers met een VAR-wuo is de bouw. Daar had 54% in 2014 een dergelijke verklaring van de Belastingdienst. In de informatie- en communicatiebranche had 38% van de zzp’ers een VAR-wuo en in de zakelijke dienstverlening 36%. Wanneer we iets meer inzoomen zien we bij de bedrijfstak grond-, water en wegenbouw het grootste aandeel zzp’ers met een VAR-wuo (70%), gevolgd door post en koeriers (58%). Ook valt het hoge aandeel VAR-wuo op bij zelfstandigen bij de productie en distributie van films en televisieprogramma´s (56%). Van de zzp’ers van Bulgaarse herkomst heeft 56% een VAR-wuo. Ook Poolse zzp’ers hebben relatief vaak een VAR-wuo (42%).Dit hangt samen met het feit dat ongeveer de helft van deze Bulgaarse en Poolse zzp’ers werkzaam is in de bouw. Per 1 mei verdwijnt de VAR en treedt de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties in werking. Opdrachtgevers kunnen dan zekerheid krijgen omtrent de loonheffing indien gewerkt wordt conform een door de Belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomst. Bron: CBS 5-03-2016
Lees verder

Hoge Raad: 150-kilometercriterium geoorloofd

  • 8 maart 2016
In vervolg op de beantwoording van prejudiciële vragen van het Europese Hof van Justitie heeft de Hoge Raad onlangs uitspraak gedaan over de 150-kilometergrens in de 30%-regeling. Weinig verrassend komt ook de Hoge Raad tot de slotsom dat het 150-kilometercriterium kan en dat de 30%-regeling niet systematisch leidt tot een duidelijke overcompensatie.
Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 24 februari 2016 prejudiciële vragen van de Hoge Raad beantwoord. De Hoge Raad wilde van het Hof weten of het 150-kilometercriterium voor de toepassing van de 30%-regeling leidt tot de inbreuk op het vrije verkeer van werknemers. Het Europese Hof van Justitie had geantwoord dat er geen indirecte discriminatie of belemmering van het vrije verkeer van werknemers veroorzaakt wordt bij een 150-kilometercriterium voor toepassing van de 30%-regeling. Daarvan is pas sprake wanneer een dergelijk criterium en de hoogte van de 30%-regeling systematisch aanleiding geven tot een duidelijke overcompensatie van de werkelijk gemaakte extraterritoriale kosten. De 30%-regeling is in het leven geroepen omdat werknemers die naar Nederland zijn uitgezonden aanmerkelijk hogere kosten hebben dan werknemers die in Nederland wonen en werken. Steeds is de 30%-regeling (eerst 35%-regeling) aangepast aan de feiten en omstandigheden. De regeling is enkele malen heroverwogen en steeds is getracht om de vrijstelling te laten aansluiten bij de werkelijke extraterritoriale kosten. Dit blijkt volgens de Hoge Raad onder meer uit het feit dat veel werknemers die binnen een bepaalde straal om de Nederlandse grens niet meer naar Nederland verhuizen, maar forenzen en daardoor in mindere mate te maken hebben met extraterritoriale kosten. Hierdoor is het 150-kilometercriterium ingevoerd. De opmerkingen van het Hof van Justitie over systematische overcompensatie zien slechts op die ingekomen werknemers die voordien meer dan 150 kilometer van de Nederlandse grens woonden. Aannemelijk is dat zij over het algemeen meer extraterritoriale kosten hebben, waardoor minder snel sprake zal zijn van overcompensatie. Ondanks dat het hanteren van een vast percentage van 30% van het loon bij (zeer) hoge beloningen tot overcompensatie zal leiden, betekent dit niet dat er sprake is van een regeling die systematisch tot een duidelijke overcompensatie leidt. Op basis van deze overwegingen oordeelt de Hoge Raad dat de 30%-regeling niet systematische tot een duidelijke overcompensatie van de werkelijk gemaakte extraterritoriale kosten leidt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Bron: HR 4-03-2016
Lees verder

Ander tijdvak aangewezen; aangifte tijdig

  • 3 maart 2016
Sinds het Fuchs-arrest van het Europese Hof van Justitie kan een particulier als btw-ondernemer worden aangemerkt indien hij met zijn zonnepanelen opgewekte elektriciteit terug levert aan het elektriciteitsnet. Een aantal particulieren visten met het in aftrek brengen van de btw over de aanschafkosten echter achter het net omdat ze te laat waren met de aangifte. Een ondernemende particulier had onlangs bij Rechtbank Noord-Holland meer geluk.
Particulieren die in de periode voor het Fuchs-arrest (20 juni 2013) al zonnepanelen hadden geplaatst, konden vaak hun btw over de aanschafprijs niet in aftrek brengen. De terug te vragen btw moet namelijk volgens de wettelijke regeling binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarin de inkoopfactuur is ontvangen in een btw-aangifte worden opgenomen. Zo oordeelde bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland vorig jaar dat een particulier de btw op de kosten voor de aanschaf van zonnepanelen – factuur december 2012 ontvangen, in zijn btw-aangifte van 26 april 2014 opgenomen – toch echt te laat was. Hij had de btw uiterlijk 31 maart 2013 in zijn aangifte in aftrek moeten brengen. Een particulier die februari 2013 zonnepanelen liet plaatsen en energie aan het elektriciteitsnet ging leveren had meer geluk. De factuur was op 28 februari 2013 ontvangen. Op de dag van het Fuchs-arrest vroeg deze particulier om een aangifteformulier omzetbelasting. Op 10 juli antwoordt de inspecteur met de uitreiking van een aangiftebiljet, onder de vermelding dat een definitief standpunt over het ondernemerschap nog moet worden ingenomen. Verder is op het aangiftebiljet vermeldt dat de aangifte betrekking heeft op het tijdvak 01-01-2013/30-06-2013 en dat de aangifte uiterlijk 1 september 2013 binnen moet zijn. Op 27 augustus 2013 dient de particulier zijn aangifte in. In een brief van 7 maart 2014 meldt de inspecteur dat de particulier zich niet tijdig als ondernemer heeft aangemeld. Hierop volgt een beschikking van 28 maart 2014 waarin het verzoek om teruggaaf omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2013 niet-ontvankelijk wordt verklaard. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt echter dat in dit geval de aangifte toch op tijd is. Het normale tijdvak voor de omzetbelasting is een kwartaal. Dit zou betekenen dat de particulier te laat is. Maar de inspecteur heeft de bevoegdheid om in bijzondere gevallen een ander tijdvak aan te wijzen. Volgens de rechtbank volgt uit de uitgereikte aangifte, waarop een tijdvak van 1 januari tot en met 30 juni 2013 is vermeld, dat de inspecteur gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid. De conclusie is dan ook dat de aangifte tijdig is ingediend en het verzoek om teruggaaf ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Bron: Rb. Noord-Nederland 22-12-2015 (publ. 22-02-2016)
Lees verder

Werknemers steeds meer op latere leeftijd met pensioen

  • 3 maart 2016
Al negen jaar achtereen stijgt de gemiddelde leeftijd waarop werknemers met pensioen gaan. In 2006 gingen werknemers nog gemiddeld met 61 jaar met pensioen. Vorig jaar was dat gestegen tot 64 jaar en vijf maanden. De stijging ten opzichte van 2014 bedroeg vier maanden.
Vanaf 2007 neemt de gemiddelde pensioenleeftijd, onder invloed van wijzigingen in de wet- en regelgeving, jaarlijks toe. Het aandeel werknemers dat voor het 65e levensjaar met pensioen gaat is sindsdien drastisch gedaald. Met ingang van 2013 speelt de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd een belangrijke rol bij de stijging van de gemiddelde pensioenleeftijd. Het aandeel werknemers van 65 jaar of ouder dat in een jaar met pensioen gaat wordt steeds groter. In 2006 was 15% van de werknemers dat met pensioen ging 65 jaar of ouder. Vorig jaar was dit aandeel gestegen naar 59%. Daartegenover staat een daling van het aandeel van de ‘jonge’ pensioengangers: in 2006 was 28% jonger dan 60 jaar, maar daarna volgende een scherpe daling tot 7% in 2010. De gemiddelde pensioenleeftijd nadert de 65 jaar steeds dichter. Aan de ene kant wordt het aandeel werknemers dat op het moment van pensionering 65 jaar of ouder is steeds groter. In de afgelopen 10 jaar is dat bijna verviervoudigd van 15 procent in 2006 tot 59 procent in 2015.Tegelijkertijd is het aandeel jonger dan 60 jaar in de periode 2006-2010 gedaald van 28 procent in 2006 tot 7 procent in 2010. De jaren daarna stonden vooral in het teken van het dalende aandeel werknemers dat tussen 60 en 65 jaar met pensioen gaat. In 2008 was hun aandeel nog 70%, maar in 2015 was dat teruggelopen naar 36%. De scherpste daling was daarbij zichtbaar bij de groep 61- en 62-jarigen. De gemiddelde pensioenleeftijd verschilt wel per sector. Bij landbouw en visserij was deze zowel in 2006 (63,1 jaar) als 2015 (67,3 jaar) het hoogst, het laagst bij openbaar bestuur en overheidsdiensten (2006 59,6 jaar, 2015 63,5 jaar) met iets daarboven de sectoren onderwijs en bouw. Het sterkst was de stijging van de gemiddelde pensioenleeftijd in de sector het vervoer, opslag en communicatie: tussen 2006 en 2015 is de gemiddelde pensioenleeftijd daar met ruim 5 jaar toegenomen. Bron: CBS 1-03-2016
Lees verder

Ontslagverzoeken vaker afgewezen

  • 2 maart 2016
Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid wijzen kantonrechters meer ontslagverzoeken van werkgevers af. Die voorlopige conclusie heeft kantonrechter Wim Wetzels, voorzitter van de Expertgroep Arbeidsrecht binnen de Rechtspraak, op tafel gelegd tijdens een rondetafelgesprek op 2 maart in de Tweede Kamer. Op 2 maart hield de Tweede Kamer een rondetafelgesprek over de WWZ.
De Raad voor de rechtspraak adviseerde destijds positief over de wetswijziging, maar plaatste ook kritische kanttekeningen. Het vergoedingensysteem dat werd ingevoerd was zo verfijnd, dat de ontslagprocedure daardoor juist ingewikkelder dreigde te worden. Daarnaast werd de rechter gebonden aan een ‘waslijst van criteria’ waar het ging om de gronden waarop ontslag kan worden verleend. Wetzels benadrukt dat de wet nog te kort van kracht is om een duidelijk beeld te geven van de zaken die sindsdien door rechters zijn behandeld. De eerste cijfers worden over een half jaar verwacht. Zijn persoonlijke indruk is echter dat onder meer het nieuwe, gesloten stelsel van ontslaggronden ertoe leidt dat ontbindingsverzoeken vaker worden afgewezen. Daar zijn werkgever en werknemer niet bij gebaat, stelt Wetzels. Onder de oude wet kon de rechter een hogere vergoeding toekennen als de werkgever op een bepaald front tekort was geschoten. Daarmee kon hij onderlinge geschillen rechttrekken, om een billijke oplossing te bereiken. De WWZ biedt wat dat betreft veel minder vrijheid om maatwerk te leveren. Een hogere vergoeding mag alleen bij ‘ernstig verwijtbaar handelen’ van de werkgever. Bron: Rechtspraak.nl 1-03-2016
Lees verder

Ontslagverzoeken vaker afgewezen

  • 2 maart 2016
Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid wijzen kantonrechters meer ontslagverzoeken van werkgevers af. Die voorlopige conclusie heeft kantonrechter Wim Wetzels, voorzitter van de Expertgroep Arbeidsrecht binnen de Rechtspraak, op tafel gelegd tijdens een rondetafelgesprek op 2 maart in de Tweede Kamer. Op 2 maart hield de Tweede Kamer een rondetafelgesprek over de WWZ.
De Raad voor de rechtspraak adviseerde destijds positief over de wetswijziging, maar plaatste ook kritische kanttekeningen. Het vergoedingensysteem dat werd ingevoerd was zo verfijnd, dat de ontslagprocedure daardoor juist ingewikkelder dreigde te worden. Daarnaast werd de rechter gebonden aan een ‘waslijst van criteria’ waar het ging om de gronden waarop ontslag kan worden verleend. Wetzels benadrukt dat de wet nog te kort van kracht is om een duidelijk beeld te geven van de zaken die sindsdien door rechters zijn behandeld. De eerste cijfers worden over een half jaar verwacht. Zijn persoonlijke indruk is echter dat onder meer het nieuwe, gesloten stelsel van ontslaggronden ertoe leidt dat ontbindingsverzoeken vaker worden afgewezen. Daar zijn werkgever en werknemer niet bij gebaat, stelt Wetzels. Onder de oude wet kon de rechter een hogere vergoeding toekennen als de werkgever op een bepaald front tekort was geschoten. Daarmee kon hij onderlinge geschillen rechttrekken, om een billijke oplossing te bereiken. De WWZ biedt wat dat betreft veel minder vrijheid om maatwerk te leveren. Een hogere vergoeding mag alleen bij ‘ernstig verwijtbaar handelen’ van de werkgever. Bron: Rechtspraak.nl 1-03-2016
Lees verder

Grootste stijging uitzenduren in vijf jaar

  • 2 maart 2016
In het laatste kwartaal van vorig jaar steeg het aantal uitzenduren met 3,6% ten opzichte van het kwartaal ervoor. Dit is de sterkste stijging in vijf jaar. Zowel de uren in de langlopende als in de kortlopende contracten stegen sterker dan in het...
Lees verder

Werkloosheidscijfers geven vertekend beeld

  • 1 maart 2016
Volgens De Nederlandsche Bank (DNB) geven de CBS-cijfers over werkloosheid een vertekend beeld van de werkelijke situatie op de arbeidsmarkt. Er zouden 3,5 zoveel mensen op zoek naar (meer) werk zijn. Het onderbenutte potentieel dempt de loongroei, vermoedt DNB.
In het laatste kwartaal van 2015 telde Nederland 591.000 werklozen, maar tegelijkertijd was er bijna een miljoen werkenden (werknemers én zelfstandigen) die meer uren zouden willen werken, aldus DNB. Meer dan de helft van hen is zelfs direct (binnen twee weken) beschikbaar voor een grotere of extra baan. Daarnaast zijn er 131.000 mensen zonder werk, maar die wel willen werken. Het betreft ontmoedigden, die hun zoektocht naar een baan hebben opgegeven. Daarnaast zijn er nog eens 330.000 mensen die weliswaar niet direct beschikbaar zijn, maar wel graag willen werken, bijvoorbeeld studenten in de afrondende fase van hun studie. Al deze personen tellen niet mee in de werkloosheidsstatistieken, maar een kwart van deze personen solliciteert wel op vacatures. Alles bij elkaar is het onderbenutte arbeidspotentieel – de som van werklozen, personen die meer uren zouden willen werken en niet-actieven die wel willen werken – momenteel 3,5 keer zo groot als het aantal werklozen. Onder de werkenden die meer uren willen werken, bevindt zich ook een groot aantal zzp’ers. Volgens het CBS wil 16% van de één miljoen zzp’ers meer uren werken. Dat is aanzienlijk en relatief groter dan onder werknemers, daar wil 11% meer uren werken. Zzp’ers werken daarentegen gemiddeld 34 uur per week, dat is meer dan een werknemer (30 uur per week). Dit gemiddelde maskeert echter dat bijna de helft (45%) van alle zzp’ers een deeltijdbaan heeft. Van de deeltijd-zzp’ers wil 28% meer uren werken. Door alleen te kijken naar het werkloosheidspercentage om de spanning op de arbeidsmarkt te bepalen, wordt de ruimte op de arbeidsmarkt volgens DNB onderschat. Ondanks het economisch herstel en de dalende werkloosheid blijft de loongroei in Nederland vooralsnog bescheiden. Volgens DNB kan het fors toegenomen onderbenutte arbeidspotentieel daarvoor deels een verklaring zijn. Bron: DNB 25-02-2016
Lees verder

Uniform herstelkader rentederivaten op komst

  • 1 maart 2016
Een commissie van deskundigen gaat aan de slag om een uniform herstelkader voor de beoordeling van rentederivaten op te stellen. Dit schrijft minister Dijsselbloem in een brief aan de Tweede Kamer.
Banken hebben in het verleden in veel gevallen de wettelijke eisen bij de advisering over derivaten aan niet-professionele partijen onvoldoende nageleefd. Onder meer kwam het voor dat klanten niet zijn geïnformeerd over (de werking van) het product en de voor- en nadelen van het derivaat in een specifieke situatie. Het gevolg was dat veel klanten een niet passend derivaat hebben en daar schade van kunnen ondervinden. De banken zijn in 2014 gestart met het herbeoordelen van rentederivatencontracten. Daarbij zijn echter door toezichthouder AFM onjuistheden en onvolledigheden aangetroffen. Om te voorkomen dat klanten oplossingen mislopen door onjuiste herbeoordelingen volgt minister Dijsselbloem het advies van de AFM om alle dossiers opnieuw te laten toetsen aan een ‘uniform herstelkader’. Dit uniforme herstelkader - voor zowel beoordelingen als oplossingen - zal voorschrijven hoe de herbeoordelingen moeten worden uitgevoerd en welke herstelacties banken in specifieke situaties moeten uitvoeren om opgelopen schade te compenseren en toekomstige schade te voorkomen. Voor het opstellen van dit uniforme herstelkader wordt een commissie van drie onafhankelijke deskundigen ingesteld, bestaande uit de heren Schimmelpenninck en Knüppe (deskundigen op het terrein van collectieve schadeafwikkeling) en Kocken (deskundige op het terrein van rentederivaten). Zij zullen hierbij ook rentederivatencontracten betrekken die reeds op 1 april 2014 waren beëindigd. De verwachting is dat het uniforme herstelkader uiterlijk medio 2016 is overeengekomen. De banken hebben zich gecommitteerd aan dit traject en zullen de kosten hiervan dragen. Een ander advies van de AFM is dat banken externe beoordelaars inzetten voor de juiste toepassing van het herstelkader. Dit moet waarborgen dat de herbeoordeling van rentederivaten onbetwistbaar goed en zorgvuldig wordt uitgevoerd en dat het belang van (mogelijk gedupeerde) MKB-ondernemingen prevaleert. De banken hebben toegezegd dat zij externe beoordelaars zullen gaan inhuren, die over de voortgang zullen rapporteren aan de AFM. De verwachting is dat het gehele traject van het toetsen van dossiers aan het herstelkader en het compenseren van klanten medio 2017 kan worden afgerond. Bron: MvF 1-03-2016, nr. 2016-0000017844
Lees verder
Back To Top